Startpagina
Hulpvragen leesverslag
I ONDERWERP, THEMA EN GENRE
1. Wat is het thema van het verhaal?
2. Was de uitwerking van het onderwerp verrassend/ (on)voorspelbaar/ bijzonder? Toon dit aan met concrete voorbeelden uit het verhaal
3. Tot welk genre rekenen we dit verhaal? Licht toe.
II DE GEBEURTENISSEN
1. Wat is de belangrijkste gebeurtenis in het boek?
2. Ligt de nadruk op de gebeurtenissen of meer op de gedachten en gevoelens van de personages?
3. Bevat het verhaal genoeg gebeurtenissen om te blijven boeien?
4. Komen de gebeurtenissen logisch uit elkaar voort of is het verband tussen de gebeurtenissen moeilijk te verklaren?
5. Vind je de gebeurtenissen (kies uit): spannend/ boeiend/ herkenbaar/ dramatisch/ humoristisch/ zwaarwichtig/ geloofwaardig/ verrassend/ onaanvaardbaar / waarschijnlijk/ schokkend? Bewijs je keuze aan de hand van voorbeelden uit het boek.
6. In welke sfeer spelen de gebeurtenissen zich af?
7. Hoe wordt de spanning in het verhaal opgebouwd? Geef voorbeelden
III DE PERSONAGES
1. Beschrijf het hoofdpersonage of de centrale figuur.
2. Welke andere personages spelen nog een belangrijke rol?
3. Welke personages hebben een rond karakter en welke personages hebben een vlak karakter? Worden er ook types beschreven?
IV STRUCTUUR EN BOUW
1. Hoe is de structuur van het boek? (Hoofdstukken, epiloog, proloog, flashbacks, enzovoorts)
2. Maakt de structuur het verhaal ingewikkelder of juist begrijpelijker?
3. Komt het verhaal langzaam op gang of zit er meteen al vaart in?
4. Is er één verhaallijn of zijn er meer lijnen die door elkaar lopen? Beschrijf deze.
5. Is er sprake van een open of gesloten einde? Licht toe.
6. Vanuit welk perspectief wordt het verhaal verteld? (personaal, auctoriaal)
V TAALGEBRUIK
1. Bevat de tekst veel moeilijke woorden, lange zinnen, veel beeldspraak of andere elementen die het lezen van de tekst bemoeilijken?
2. Welke eigenaardigheden in taal en stijl zijn je opgevallen?
3. Hoe is de verhouding tussen beschrijving, dialoog en weergave van gedachten/ gevoelens? Te veel beschrijving? Te veel dialoog? Te veel gedachten en gevoelens? Of juist te weinig?
4. Is de manier van vertellen te wijdlopig, te uitgesponnen, te hoogdravend of juist niet?
5. Bevat de tekst veel symbolische verwijzingen?
VI PLAATS IN DE LITERATUURGESCHIEDENIS
1. Beschrijf de tijd waarin het werk geschreven is.
2. Vermeld tot welke stroming het werk/ en of de auteur behoren.
3. Geef kenmerken van de tijd waarin het werk geschreven is.
4. Vermeld in hoeverre het werk typerend is voor de schrijver of periode.
VII SAMENVATTING
Voeg een korte samenvatting toe. Deze is vooral van belang als geheugensteun met het oog op het mondelinge tentamen.